De verzwakking van het immuunsysteem door een mazeleninfectie is zo ernstig dat het gedurende maanden tot jaren na de infectie moeilijk is om zich tegen andere ziekteverwekkers te verdedigen. Dit verhoogt het risico op het ontwikkelen van complicaties zoals bronchitis, middenoor- en strottenhoofdontstekingen, bronchitis of maag-darminfecties. De kans op een van deze secundaire ziekten is 20%.
Bij 1-2 mensen per 1.000 die ziek worden, kan een zogenaamde mazelenencefalitis (hersenontsteking) optreden. Een derde van degenen die door deze secundaire ziekte worden getroffen, lopen blijvende schade op, zoals geestelijke handicaps of verlamming, en ongeveer 10-20% van degenen die de ziekte oplopen, overlijdt.
In zeldzame gevallen, ongeveer 5 op de 10.000 gevallen, kan subacute scleroserende panencefalitis (SSPE) optreden. Deze complicatie, die altijd dodelijk is, kan ook 6 tot 8 jaar na een mazeleninfectie optreden. Bij deze zogenaamde "trage virus" mazeleninfectie degradeert de witte stof van de hersenen voortdurend. Kinderen die bij de geboorte of in het eerste levensjaar met mazelen worden besmet, zijn bijzonder gevoelig voor SSPE.
Aangezien er geen specifieke behandeling voor mazelen bestaat, wordt de infectie meestal symptomatisch behandeld, bijvoorbeeld met koorts of pijnstillende medicijnen. Ondanks de hoge vaccinatiegraad in de regio D-A-CH komen infecties nog vaak voor bij onbeschermde personen. Vaccinatie met het algemeen geteste en goed getolereerde combinatievaccin tegen mazelen-bof-rubella is de enige effectieve maatregel ter bescherming tegen infectie.
Vaccinatiesituatie en vaccinatiegedrag
De afgelopen decennia is gebleken dat de verspreiding van infectieziekten zoals mazelen kan worden tegengegaan door grootschalige immunisatie. Niettemin is de vaccinatiegraad in Oostenrijk niet hoog genoeg om de gemeenschap voldoende te beschermen en lijkt deze zelfs gestaag af te nemen, zoals blijkt uit een evaluatie van het ministerie van Volksgezondheid.
Hoewel het aantal vaccinaties slechts met iets minder dan 5% is gedaald, treft deze daling vooral jonge kinderen. In vergelijking met 2020, waar 95% van de 2-jarigen ten minste de eerste en 88% de tweede deelvaccinatie ontving, kon in het daaropvolgende jaar voor dezelfde leeftijdsgroep slechts een vaccinatiegraad van 84% voor de eerste en 74% voor de tweede deelvaccinatie worden bereikt. De vaccinatiegraad in 2021 is iets hoger voor de iets oudere kinderen (2 tot 5-jarigen) met 95% voor de eerste en 88% voor de tweede deelvaccinatie. Voor 6- tot 9-jarigen zal de doelstelling van 95% ook alleen voor de eerste gedeeltelijke vaccinatie worden gehaald. In de leeftijdsgroep van 10 tot 18 jaar daarentegen bleef de bescherming van het beslag voor beide deelvaccinaties gehandhaafd. In de leeftijdsgroep van jongvolwassenen is er opnieuw onvoldoende vaccinatiebescherming met beide deelvaccinaties.