Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
- U bent allergisch voor één van de stoffen die in dit geneesmiddel zitten. Deze stoffen kunt u vinden onder rubriek 6.
- U heeft een ernstige leveraandoening.
- U gebruikt momenteel een van de volgende geneesmiddelen:
- astemizol of terfenadine (wordt gebruikt voor de behandeling van hooikoorts of andere allergieën)
- bepridil (wordt gebruikt voor de behandeling van hartziekte)
- cisapride (wordt gebruikt voor de behandeling van brandend maagzuur)
- ergotalkaloïden (bijvoorbeeld ergotamine, dihydro-ergotamine, ergonovine en methylergonovine) (wordt gebruikt voor de behandeling van migraine en clusterhoofdpijn)
- midazolam of triazolam (wordt gebruikt als slaapmiddel)
- pimozide (wordt gebruikt voor de behandeling van bepaalde psychische aandoeningen)
- St. Janskruid (Hypericum perforatum) (een kruidengeneesmiddel dat wordt gebruikt voor de behandeling van depressie en angst)
- voriconazol (wordt gebruikt voor de behandeling van schimmelinfecties)
Als u een van deze geneesmiddelen inneemt, licht dan uw arts onmiddellijk in. Het innemen van deze geneesmiddelen samen met Atripla kan ernstige of levensbedreigende bijwerkingen veroorzaken of ervoor zorgen dat deze geneesmiddelen minder goed werken.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit middel inneemt.
- Wanneer u dit geneesmiddel gebruikt, kunt u nog steeds anderen besmetten met HIV. Daarom is het belangrijk om voorzorgsmaatregelen te treffen om besmetting van andere mensen via seksueel contact of bloedcontact te voorkomen. Met dit geneesmiddel kan een HIV-infectie niet worden genezen. Het is mogelijk dat u in de tijd dat u Atripla gebruikt toch infecties of andere ziektes krijgt die verband houden met HIV-infectie.
- U mag Atripla enkel gebruiken onder toezicht van uw arts.
- Licht uw arts in:
- als u andere geneesmiddelen gebruikt die efavirenz, emtricitabine, tenofovirdisoproxil, lamivudine of adefovirdipivoxil bevatten. Atripla dient niet samen met een van deze geneesmiddelen te worden ingenomen.
- als u een nierziekte heeft of heeft gehad, of als onderzoeken problemen met uw nieren aan het licht hebben gebracht. Het gebruik van Atripla wordt niet aanbevolen bij patiënten met een matig ernstige tot ernstige nierziekte. Atripla kan uw nieren aantasten. Voordat met de behandeling begonnen wordt, kan uw arts bloedonderzoek laten doen om de werking van uw nieren te controleren. Uw arts kan ook tijdens de behandeling bloedonderzoek laten doen om de werking van uw nieren te controleren. Atripla wordt gewoonlijk niet gebruikt met andere geneesmiddelen die uw nieren kunnen beschadigen (zie Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?). Indien dit onvermijdelijk is, zal uw arts uw nierfunctie eenmaal per week controleren.
- als u een psychische aandoening, inclusief depressie, of een verslaving aan alcohol of andere middelen heeft of vroeger gehad heeft. Licht uw arts onmiddellijk in als u zich depressief voelt, zelfmoordgedachten of vreemde gedachten heeft (zie rubriek 4, Mogelijke bijwerkingen).
- als u in het verleden convulsies (toevallen of stuipen) heeft doorgemaakt of als u wordt behandeld met een anticonvulsivum (een middel tegen stuipen) zoals carbamazepine, fenobarbital en fenytoïne. Als u een van deze geneesmiddelen gebruikt, kan het zijn dat uw arts de concentratie van het anticonvulsivum in uw bloed moet controleren om er zeker van te zijn dat deze niet tijdens het gebruik van Atripla wordt beïnvloed. Het kan zijn dat uw arts u een ander anticonvulsivum geeft.
- als u een leverziekte heeft of vroeger gehad heeft, inclusief chronische actieve hepatitis (leverontsteking). Patiënten met een leverziekte, inclusief chronische hepatitis B of C, die worden behandeld met een combinatie van antiretrovirale middelen, lopen een verhoogd risico op ernstige en potentieel levensbedreigende leverproblemen. Uw arts kan ook bloedonderzoek laten doen om te controleren hoe goed uw lever werkt of kan u op een ander geneesmiddel doen overstappen. Neem Atripla niet in als u een ernstige leveraandoening heeft (zie hierboven in rubriek 2, Wanneer mag u dit middel niet innemen?). Als u een hepatitis B-infectie heeft, zal uw arts zorgvuldig overwegen wat de beste behandeling voor u is. Tenofovirdisoproxil en emtricitabine, twee van de werkzame bestanddelen in Atripla, vertonen enige activiteit tegen hepatitis B-virus, alhoewel emtricitabine niet is goedgekeurd voor de behandeling van infectie met hepatitis B. Symptomen van uw hepatitis kunnen na het stoppen met Atripla verergeren. Uw arts kan in dat geval regelmatig bloedonderzoek laten doen om te controleren hoe goed uw lever werkt (zie rubriek 3, Als u stopt met het innemen van dit middel).
- Uw arts zal overwegen regelmatig bloedonderzoek te laten doen om te controleren hoe uw lever werkt, ongeacht of u een leverziekte heeft of vroeger gehad heeft.
- als u diabetes heeft (suikerpatiënt bent), aan overgewicht lijdt of een hoog cholesterolgehalte heeft. Antiretrovirale combinatietherapieën (inclusief Atripla) kunnen de bloedsuikerspiegel verhogen, het vetgehalte in het bloed verhogen (hyperlipemie), veranderingen in het lichaamsvet en insulineresistentie veroorzaken (zie rubriek 4, Mogelijke bijwerkingen).
- als u ouder dan 65 jaar bent. Er zijn onvoldoende patiënten ouder dan 65 jaar onderzocht. Als u ouder bent dan 65 jaar en Atripla voorgeschreven krijgt, zal uw arts u nauwgezet controleren.
- Als u eenmaal begint met het innemen van Atripla, let dan op:
- mogelijke tekenen van melkzuuracidose. Sommige geneesmiddelen tegen HIV, inclusief Atripla, die nucleoside-analogen bevatten, kunnen melkzuuracidose (te veel melkzuur in het bloed) veroorzaken, samen met een vergrote lever. Diep, snel ademhalen, slaperigheid en symptomen als misselijkheid, braken en buikpijn kunnen op het ontstaan van melkzuuracidose duiden. Deze zelden voorkomende, maar ernstige bijwerking heeft in enkele gevallen een fatale afloop gehad. Melkzuuracidose komt vaker bij vrouwen voor, vooral bij vrouwen met overgewicht, en bij mensen met een leverziekte. Terwijl u met Atripla wordt behandeld, zal uw arts u nauwgezet controleren op tekenen dat u melkzuuracidose aan het ontwikkelen bent. Licht onmiddellijk uw arts in als u symptomen van melkzuuracidose opmerkt.
- tekenen van duizeligheid, slapeloosheid, slaperigheid, concentratieproblemen of abnormale dromen. Deze bijwerkingen kunnen op de eerste dag of de eerste twee dagen van de behandeling beginnen en verdwijnen gewoonlijk na de eerste 2 tot 4 weken.
- tekenen van huiduitslag. Atripla kan huiduitslag veroorzaken. Als u tekenen van een ernstige huiduitslag met blaarvorming of koorts ontdekt, stop dan met het innemen van Atripla en licht onmiddellijk uw arts in. Als u bij gebruik van een andere NNRTI huiduitslag kreeg, is eventueel het risico dat u bij gebruik van Atripla ook huiduitslag krijgt groter.
- tekenen van ontsteking of infectie. Bij sommige patiënten met voortgeschreden HIV-infectie (AIDS) die al eens opportunistische infecties hebben gehad, kunnen zich kort na het starten van een anti-HIV-therapie, tekenen en symptomen voordoen van een ontsteking door voorgaande infecties. Vermoedelijk zijn deze symptomen het gevolg van
verbetering van de immuunrespons (natuurlijke afweer), waardoor het lichaam in staat is zich teweer te stellen tegen infecties die er eventueel, zonder duidelijke symptomen, al waren. Licht onmiddellijk uw arts in als u infectieverschijnselen opmerkt.
Naast opportunistische infecties, kunnen ook auto-immuunziekten (een aandoening die ontstaat wanneer het immuunsysteem gezond lichaamsweefsel aanvalt) optreden nadat u bent gestart met het innemen van geneesmiddelen voor de behandeling van uw HIV-infectie. Auto-immuunziekten kunnen vele maanden na het starten van de behandeling optreden. Als u merkt dat u symptomen van een infectie krijgt of andere symptomen zoals spierzwakte, zwakte die begint in de handen en voeten en zich naar boven verplaatst in de richting van de romp van het lichaam, hartkloppingen, beven of hyperactiviteit, neem dan voor de vereiste behandeling onmiddellijk contact op met uw arts.
- botproblemen. Sommige patiënten die antiretrovirale combinatietherapie krijgen, kunnen een botaandoening ontwikkelen die osteonecrose wordt genoemd (afsterven van botweefsel veroorzaakt door verminderde bloedtoevoer naar het bot). Er zijn vele risicofactoren die de kans op ontwikkeling van deze aandoening vergroten, onder andere de duur van de antiretrovirale combinatietherapie, gebruik van corticosteroïden, alcoholgebruik, ernstige immunosuppressie (onderdrukking van de natuurlijke afweer) en een hoge Body Mass Index (overgewicht). Tekenen van osteonecrose zijn stijfheid en pijn in de gewrichten (in het bijzonder in de heupen, knieën en schouders) en moeilijk kunnen bewegen. Wanneer u een van deze verschijnselen opmerkt, licht dan uw arts in. Botproblemen (die soms tot botbreuken leiden) kunnen ook optreden als gevolg van beschadiging van de tubuluscellen van de nieren (zie rubriek 4, Mogelijke bijwerkingen).
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
- Dien Atripla niet toe aan kinderen en jongeren tot 18 jaar. Het gebruik van Atripla bij kinderen en jongeren tot 18 jaar is nog niet onderzocht.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
U mag Atripla niet samen met bepaalde andere geneesmiddelen innemen. Deze geneesmiddelen staan vermeld aan het begin van rubriek 2, onder Wanneer mag u dit middel niet innemen? Bij deze middelen horen ook een aantal veel gebruikte geneesmiddelen en sommige kruidengeneesmiddelen (waaronder St. Janskruid) die ernstige wisselwerkingen kunnen veroorzaken.
Gebruikt u naast Atripla nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of apotheker.
Atripla dient ook niet gelijktijdig gebruikt te worden met andere geneesmiddelen die efavirenz (behalve wanneer dit door uw arts wordt aangeraden), emtricitabine, tenofovirdisoproxil, lamivudine of adefovirdipivoxil bevatten.
Licht uw arts in als u andere geneesmiddelen gebruikt die uw nieren kunnen beschadigen. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
- aminoglycosiden, vancomycine (geneesmiddelen voor bacteriële infecties)
- foscarnet, ganciclovir, cidofovir (geneesmiddelen voor virusinfecties)
- amfotericine B, pentamidine (geneesmiddelen voor schimmelinfecties)
- interleukine-2 (voor behandeling van kanker)
Wisselwerkingen van Atripla met andere geneesmiddelen zijn mogelijk. Als gevolg hiervan kan de hoeveelheid Atripla of de hoeveelheid van een ander geneesmiddel in uw bloed worden beïnvloed. Hierdoor kan het zijn dat uw geneesmiddelen minder goed werken. Ook kunnen eventuele
bijwerkingen verergeren. In sommige gevallen kan het zijn dat uw arts uw dosis moet aanpassen of de concentratie in uw bloed wil controleren. Het is belangrijk uw arts in te lichten als u een van de volgende geneesmiddelen gebruikt:
- Geneesmiddelen die didanosine bevatten (voor HIV-infectie): Het gebruik van Atripla met andere antivirale geneesmiddelen die didanosine bevatten, kan de bloedspiegels van didanosine doen stijgen en het aantal CD4-cellen doen afnemen. Zelden is melding gemaakt van ontsteking van de alvleesklier en van melkzuuracidose (te veel melkzuur in het bloed), die soms overlijden veroorzaakte, wanneer geneesmiddelen met tenofovirdisoproxilfumaraat en didanosine samen werden ingenomen. Uw arts zal zorgvuldig overwegen of u behandeld zult worden met geneesmiddelen die tenofovir en didanosine bevatten.
- Andere geneesmiddelen die bij HIV-infectie worden gebruikt: De volgende proteaseremmers: darunavir, indinavir, lopinavir/ritonavir, ritonavir, of met ritonavir versterkt atazanavir of saquinavir. Uw arts kan overwegen om u een ander geneesmiddel voor te schrijven of om de dosis van de proteaseremmers aan te passen. Vertel het uw arts ook als u maraviroc gebruikt.
- Geneesmiddelen die worden gebruikt voor het verlagen van bloedvetten (ook wel statinen genoemd): Atorvastatine, pravastatine, simvastatine. Atripla kan de hoeveelheid statinen in uw bloed verlagen. Uw arts zal uw cholesterolwaarden controleren en zal zo nodig overwegen om de dosis van uw statine aan te passen.
- Geneesmiddelen die worden gebruikt bij de behandeling van toevallen/stuipen (anticonvulsiva): Carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital. Atripla kan de hoeveelheid anticonvulsivum in uw bloed verlagen. Carbamazepine kan de hoeveelheid efavirenz, een van de werkzame bestanddelen van Atripla, in uw bloed verlagen. Het kan nodig zijn dat uw arts overweegt om u een ander anticonvulsivum voor te schrijven.
- Geneesmiddelen die worden gebruikt voor de behandeling van bacteriële infecties, inclusief tuberculose en AIDS-gerelateerd mycobacterium avium complex: Claritromycine, rifabutine, rifampicine. Het kan nodig zijn dat uw arts overweegt om uw dosis aan te passen of u een ander antibioticum voor te schrijven. Bovendien kan uw arts overwegen om u een extra dosis efavirenz voor te schrijven voor de behandeling van uw HIV-infectie.
- Geneesmiddelen die worden gebruikt voor de behandeling van schimmelinfecties (antimycotica): Itraconazol of posaconazol. Atripla kan de hoeveelheid itraconazol of posaconazol in uw bloed verlagen. Het kan nodig zijn dat uw arts overweegt om u een ander antimycoticum voor te schrijven.
- Geneesmiddelen die worden gebruikt voor de behandeling van malaria: Atovaquon/proguanil. Atripla kan mogelijk de hoeveelheid atovaquon/proguanil in uw bloed verlagen.
- Hormonaal anticonceptivum, zoals een anticonceptiepil (pil voor geboortebeperking), een injecteerbaar anticonceptiemiddel (bv. Depo-Provera) of een implanteerbaar anticonceptiemiddel (bv. Implanon): U moet ook een betrouwbare vorm van barrière-anticonceptie gebruiken (zie Zwangerschap en borstvoeding). Atripla kan er waarschijnlijk toe leiden dat hormonale anticonceptiemiddelen minder werkzaam zijn. Zwangerschappen zijn opgetreden bij vrouwen die efavirenz, een werkzaam bestanddeel van Atripla, innamen terwijl ze een implanteerbaar anticonceptiemiddel gebruikten, hoewel niet is vastgesteld dat de therapie met efavirenz ertoe leidde dat het anticonceptiemiddel faalde.
- Methadon, een geneesmiddel dat wordt gebruikt bij de behandeling van verslaving aan opiaten (verdovende middelen), omdat uw arts mogelijk uw dosis methadon moet aanpassen.
- Sertraline, een geneesmiddel dat wordt gebruikt bij de behandeling van depressie, omdat uw arts mogelijk uw dosis sertraline moet aanpassen.
- Bupropion, een geneesmiddel dat wordt gebruikt bij de behandeling van depressie of om u te helpen bij het stoppen met roken, omdat uw arts mogelijk uw dosis bupropion moet aanpassen.
- Diltiazem of vergelijkbare geneesmiddelen (calciumantagonisten genoemd): Als u begint met het innemen van Atripla moet uw arts mogelijk de dosis van uw calciumantagonist aanpassen.
- Geneesmiddelen die worden gebruikt om te voorkomen dat getransplanteerde organen worden afgestoten (ook immunosuppressiva genoemd), zoals ciclosporine, sirolimus of tacrolimus. Wanneer u begint of stopt met het nemen van Atripla zal uw arts de
plasmaconcentraties van het immunosuppressivum nauwgezet controleren en mogelijk de dosis daarvan moeten aanpassen.
- Warfarine of acenocoumarol (geneesmiddelen die worden gebruikt om de bloedstolling te verminderen): Uw arts moet mogelijk de dosis warfarine of acenocoumarol aanpassen.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Vrouwen dienen tijdens de behandeling met Atripla en gedurende 12 weken daarna niet zwanger te worden. Het kan zijn dat uw arts u vraagt een zwangerschapstest te ondergaan om er zeker van te zijn dat u niet zwanger bent voordat u met de behandeling met Atripla begint.
Als u zwanger zou kunnen worden terwijl u Atripla gebruikt, moet u naast andere anticonceptiemethoden zoals orale (de pil) of andere hormonale anticonceptiva (bijvoorbeeld implantaten, injectie) ook een betrouwbare barrièremethode (bijvoorbeeld een condoom) gebruiken. Efavirenz, een van de werkzame bestanddelen van Atripla, kan nog een tijd na het stoppen van de behandeling in uw bloed aanwezig blijven. Daarom moet u gedurende 12 weken na het stoppen met het gebruik van Atripla blijven doorgaan met het toepassen van anticonceptiemaatregelen zoals hierboven is beschreven.
Licht uw arts onmiddellijk in als u zwanger bent of zwanger wilt worden. Als u zwanger bent, mag u Atripla alleen gebruiken als u en uw arts overtuigd zijn van de noodzaak hiervan.
Er zijn ernstige aangeboren afwijkingen waargenomen bij ongeboren dieren en bij baby’s van vrouwen die tijdens de zwangerschap met efavirenz werden behandeld. Als u tijdens uw zwangerschap Atripla heeft gebruikt, kan uw arts regelmatig bloedonderzoek en andere diagnostische onderzoeken willen doen om de ontwikkeling van uw kind te controleren.
Wilt u zwanger worden, bent u zwanger of geeft u borstvoeding? Neem dan contact op met uw arts of apotheker voordat u geneesmiddelen gebruikt.
Geef geen borstvoeding tijdens de behandeling met Atripla. Zowel HIV als de bestanddelen van Atripla kunnen in de moedermelk worden doorgegeven en dit kan ernstige gevolgen voor uw baby hebben.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Atripla kan duizeligheid, concentratiestoornissen en slaperigheid veroorzaken. Als u daar last van heeft, bestuur geen auto of ander voertuig en gebruik geen machines of gereedschap.
Atripla bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat 1 mmol (23,6 mg) natrium per tablet, waarmee rekening moet worden gehouden wanneer u een gecontroleerd natriumdieet heeft.