Wat bevat Heparine LEO
- Het werkzaam bestanddeel is Heparine Natrium.
Heparine LEO 5.000 I.E./ml, oplossing voor injectie: Iedere injectieflacon (5 ml) bevat 25.000 Heparine Natrium I.E.
PIL-NL-Heparine LEO Pharma A/S 10-07-2012.doc
Bijsluiter
- De andere bestanddelen zijn:
Benzyl Alcohol - Methyl parahydroxybenzoaat - Propylparahydroxybenzoaat - Natrium citraat dihydraat - Natrium Chloride – Water voor injectie.
Hoe ziet Heparine LEO er uit en wat is de inhoud van de verpakking
Heparine 5.000 I.E./ml, oplossing voor injectie. Doos met 5 of 50 injectieflacons van 5 ml met een heldere, kleurloze tot strokleurige vloeistof.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen: LEO Pharma B.V.
John M. Keynesplein 5
1066 EP Amsterdam
Tel: (020) 510 41 41
Fax: (020) 510 41 42 leo-pharma.nl@leo-pharma.com
RVG 01372
Fabrikant:
LEO Pharma A/S
Industriparken 55
DK-2750 Ballerup
Denemarken
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in juli 2012.
PIL-NL-Heparine LEO Pharma A/S 10-07-2012.doc
Bijsluiter
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De volgende informatie is alleen bestemd voor artsen of andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg:
Heparine LEO 5.000 I.E./ml, oplossing voor injectie
Samenstelling
Iedere injectieflacon van 5 ml bevat 25.000 I.E. Heparine Natrium, te weten 5.000 I.E. per ml.
Zie de volledige Samenvatting van de Productkenmerken (IB1 tekst) voor meer details.
Therapeutische indicaties
Als therapeuticum totdat een effectieve antistolling is bereikt met orale anticoagulantia bij:
- Veneuze trombose
- Longembolie
Ter voorkoming van stolling bij extra-corporale circulatie, bijv. bij dialyse of open hartchirurgie. Behandeling van diffuse intravasale stolling.
Dosering en wijze van toediening
Heparine LEO 5.000 I.E./ml moet intraveneus worden ingespoten.
Bij trombo-embolische aandoeningen:
intraveneus: begindosis 5.000 I.E., gevolgd door 20.000 – 40.000 I.E. per 24 uur in glucose 5% of NaCl 0,9% (15-25 I.E. per kg lichaamsgewicht per uur). De therapie dient te worden gecontroleerd en zo nodig bijgesteld op geleide van stollingsonderzoek of heparinebepaling. subcutaan Na-zout: subcutaan 2.500 I.E. per 10 kg lichaamsgewicht elke 12 uur, eventueel voorafgegaan door een intraveneuze oplaaddosis van 5.000 I.E. i.v.
Bij extra-corporale circulatie:
bij dialyse: begindosis 1.250-3.750 I.E., afhankelijk van het lichaamsgewicht, gevolgd door 1.200 I.E. per uur;
bij open-hartchirurgie: 300 I.E. per kg lichaamsgewicht bij operaties die korter duren dan 2 uur, bij langer durende operaties anderhalf maal deze dosering.
Bij diffuse intravasale stolling:
intraveneus 10.000-20.000 I.E. per 24 uur in glucose 5% of NaCl 0,9% (7-15 I.E. per kg lichaamsgewicht per uur).
Contra-indicaties
- Overgevoeligheid voor heparine of voor één van de hulpstoffen
- Bloeding
- Heparine geïnduceerde thrombocytopenie
- Hemorragische diathese door stollingsstoornissen of trombocytopenie, tenzij bij intravasale stolling.
- Ongecontroleerde ernstige hypertensie
- Bloedverlies uit de tractus digestivus door ulcus pepticum, tumoren, hiatus hernia of diverticulose
- Drainage van maag en dunne darm
- Ernstige leverinsufficiëntie
- Maligne tumoren
- Acute of subacute bacteriële endocarditits
PIL-NL-Heparine LEO Pharma A/S 10-07-2012.doc
Bijsluiter
- Retinopathie door hypertensie of diabetes
- Cerebrale hemorragie
- Verwondingen of operaties aan hersenen, ruggenmerg, ogen of oren
- Lumbale puncties
- Regionale of spinale anesthesie
- Dreigende abortus
- Formuleringen die benzyl alcohol bevatten mogen niet toegediend worden aan prematuren of pasgeborenen
- Bij patiënten die heparine toegediend krijgen als behandeling eerder dan profylactisch, is locoregionale anesthesie in geval van electieve chirurgische ingrepen gecontra-indiceerd.
- Een epidurale verdoving tijdens de geboorte bij zwangere vrouwen die behandeld worden met heparine is gecontra-indiceerd.
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Heparine verlengt de protrombinetijd. Hiermee moet rekening worden gehouden indien heparine wordt gecombineerd met andere anticoagulantia (zoals bvb. coumarine-derivaten). De belangrijkste bijwerking van een behandeling met heparine is een bloeding (10% van de gevallen). Het risico hiervan kan worden verminderd door zorgvuldige controle van de therapie op geleide van stollingsonderzoek bvb. de cefaline-kalolientijd of de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT), dan wel de heparinespiegel.
Heparine kan trombocytopenie veroorzaken door een direct effect (type I) of door een immuuneffect dat bloedplaatjes-aggregatie veroorzakende antilichamen produceert (type II). Bij de behandeling kunnen hierdoor bloedplaatjes-aggregatie en trombose de bestaande aandoening verergeren. Dit verschijnsel is omkeerbaar nadat men de medicatie stopt. Type I trombocytopenie is een acute en doorgaans milde vermindering van het aantal bloedplaatjes die voorkomt binnen 1 tot 4 dagen nadat met de behandeling werd gestart. Type II is een ernstigere vorm die meestal voorkomt na 7 tot 11 dagen heparine.
Bij patiënten die vroeger al behandeld werden met heparine kunnen deze verschijnselen zich sneller voordoen. Men zal vóór een behandeling het aantal bloedplaatjes bepalen en daaropvolgend tweemaal per week zolang de behandeling duurt.
Het gebruik van heparine moet bij patiënten die trombocytopenie ontwikkelen onmiddellijk gestaakt worden.
Heparine geïnduceerde trombocytopenie (HIT) en heparine geïnduceerde trombocytopenie met trombose (HITT) kan optreden tot enkele weken na de stopzetting van de behandeling met heparine. Patiënten die trombocytopenie of trombose vertonen na stopzetting van de heparine behandeling moeten geëvalueerd worden voor HIT en HITT.
Voorzichtigheid is geboden wanneer heparine wordt toegediend aan patiënten met een verhoogd risico op bloedingcomplicaties, hoge bloeddruk en nier- of leverinsufficiëntie. Voorzichtigheid is eveneens geboden vóór of tijdens een chirurgische ingreep. Extra voorzichtigheid is geboden tijdens operaties aan prostaat, lever of galwegen.
Patiënten die gelijktijdig heparine en spinale of epidurale anesthesie toegediend krijgen moeten nauwgezet gecontroleerd worden op tekenen of symptomen van neurologische aandoeningen. Bij patiënten die epidurale of spinale anesthesie of een spinale punctie ondergaan, kan het profylactisch gebruik van heparine zeer zelden gepaard gaan met epiduraal of spinaal hematoom dat resulteert in langdurige of permanente verlamming. Het risico wordt groter bij het gebruik van een peridurale of spinale catheter voor anesthesie en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden zoals niet steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID’S), bloedplaatjesinhibitors of anticoagulantia, en door een traumatische of herhaalde punctie.
Bij de beslissing over de periode tussen de laatste toediening van heparine aan profylactische dosissen en de plaatsing of verwijdering van een peridurale of spinale catheter, moet rekening gehouden worden met de producteigenschappen en het profiel van de patiënt. De volgende
PIL-NL-Heparine LEO Pharma A/S 10-07-2012.doc
Bijsluiter
dosis mag niet toegediend worden alvorens minstens 4 uur zijn verstreken. Hertoediening moet uitgesteld worden totdat de chirurgische procedure is voltooid.
Indien een arts beslist om anticoagulantia toe te dienen in het kader van peridurale of spinale anesthesie, dient extreme waakzaamheid en frequente controle uitgeoefend te worden om elk teken en symptoom van neurologische schade te detecteren, zoals rugpijn, gevoels- en motorische stoornissen (gevoelloosheid en zwakte in de onderste ledematen) en darm- of blaasstoornissen. Verplegend personeel moet opgeleid worden om zulke tekenen en symptomen te herkennen. Aan patiënten moet opgedragen worden onmiddellijk een arts of verpleger te waarschuwen wanneer ze één van deze symptomen ondervinden.
Wanneer er tekenen of symptomen van epiduraal of spinaal hematoom worden vermoed, dient een snelle diagnose en behandeling, inclusief ruggenmerg decompressie gestart te worden.
Door het verhoogde risico op bloedingen moet men voorzichtig zijn wanneer men gelijktijdig intramusculaire injecties, een lumbaalpunctie of gelijkaardige ingrepen uitvoert.
Incidenteel kunnen gedurende de behandeling met heparine bloedingen optreden uit de steekkanaaltjes van intramusculaire injecties. Het verdient daarom aanbeveling voor iedere injectie met heparine de patiënt te onderzoeken op de aanwezigheid van bloedingen, bvb in een operatiegebied of in de nierloge en op hematomen op drukplaatsen. Door het risico op hematomen mag heparine niet intramusculair toegediend worden; subcutane en intraveneuze toediening is wel veroorloofd.
Heparines kunnen de secretie van aldosteron door de bijnier onderdrukken. Dit kan leiden tot hyperkaliëmie, vooral bij patiënten met diabetes mellitus, chronische nierinsufficiëntie, voorafbestaande metabole acidose, een verhoogd plasmakaliumgehalte of bij patiënten die kaliumsparende geneesmiddelen nemen. Het risico op hyperkaliëmie blijkt toe te nemen met de duur van de behandeling en is meestal omkeerbaar.
Bij risicopatiënten moet men de hoeveelheid kalium in het plasma meten vooraleer men de behandeling met heparine start. Nadien moet de patiënt regelmatig gecontroleerd worden, in het bijzonder wanneer de behandeling langer gaat duren dan ongeveer 7 dagen.
Geneesmiddelen die een invloed hebben op de bloedplaatjesfunctie of op de stolling mogen in het algemeen niet samen met heparine toegediend worden, zie rubriek 4.5.
In sommige omstandigheden zoals koorts, hartinfarct en longembolie kan de heparinebehoefte toenemen.
Omdat heparine van dierlijke oorsprong is, is voorzichtigheid geboden bij patiënten die gevoelig zijn voor dierlijke eiwitten. In dit geval is het raadzaam eerst een proefdosis te geven van 1.000 IE subcutaan.
Sommige formuleringen van heparine bevatten het bewaarmiddel benzyl alcohol. Dit moet met voorzichtigheid toegediend worden aan zuigelingen en kinderen tot 3 jaar oud, aangezien er een risico bestaat dat benzyl alcohol toxische en allergische (anafylactische) reacties veroorzaakt bij deze leeftijdsgroep.
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Het is mogelijk dat het anti-coagulerend effect van heparine wordt versterkt door gelijktijdige toediening van andere geneesmiddelen die invloed hebben op de werking van de bloedplaatjes of het coagulatiesysteem, b.v. salicylaten, NSAI farmaca, vitamine K antagonisten,dextranen, dipyridamol of ulcerogene geneesmiddelen, zoals corticosteroïden.
Het gebruik van intraveneus glyceroltrinitraat kan de anti-coagulerende werking van heparine verminderen. Isosorbide dinitraat kan eveneens interactie veroorzaken.
PIL-NL-Heparine LEO Pharma A/S 10-07-2012.doc
Bijsluiter
Schildklieronderzoek kan worden beïnvloed.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Benzyl Alcohol – Methyl parahydroxybenzoaat – Propyl parahydroxybenzoaat – Natrium citraat dihydraat – Natrium Chloride – Water voor injectie
Gevallen van onverenigbaarheid
Aangezien verenigbaarheid met infusievloeistoffen (met uitzondering van de in de rubriek “4.2 Dosering en wijze van toediening” genoemde infusievloeistoffen) niet is onderzocht, dient heparine niet te worden gemengd of met andere geneesmiddelen door dezelfde intraveneuze lijn te worden toegediend.
Problemen van onverenigbaarheid kunnen voorkomen bij menging met bepaalde antibiotica, met analgetica, met psychotropen.
Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in juli 2012
PIL-NL-Heparine LEO Pharma A/S 10-07-2012.doc