Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
- U bent allergisch voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in rubriek 6.
- U mag dit middel niet via andere toedieningswegen (bijvoorbeeld injectie) gebruiken.
Wanneer mag u de Medtronic MiniMed Implanteerbare pomp niet gebruiken?
- U bent allergisch voor titaniumlegering, polysulfone of silicone materialen die gebruikt worden in de geïmplanteerde onderdelen van de pomp.
- Met andere insulines dan Insuman Implantable.
- Bij jongeren die hun volwassen gestalte nog niet bereikt hebben.
- Als u permanent woont op hoogten boven 2.439 meter (8000 voet).
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Als u ziek bent of geestelijke problemen heeft waardoor u niet in staat bent om wijzigingen aan te brengen aan uw pomp op basis van uw bloedglucosespiegel of om de nodige acties te ondernemen als u een probleem heeft met uw pomp, praat hierover dan met uw arts.
Voordat u de Medtronic MiniMed Implanteerbare pomp kunt gebruiken, zult u eerst een training krijgen. Deze training zal gaan over deze implanteerbare insulinepomp, hoe u de pomp moet gebruiken en hoe u om moet gaan met speciale situaties, zoals hypoglykemie of hyperglykemie. Daarnaast moet u de instructies lezen en opvolgen die worden gegeven in de gebruiksaanwijzing voor de patiënt, die bij de Medtronic MiniMed Implanteerbare pomp wordt meegeleverd.
Gebruik Insuman Implantable niet met andere injectiespuiten of pompen (uitwendig of implanteerbaar) dan de implanteerbare pomp die wordt geleverd door Medtronic MiniMed.
Volg nauwkeurig de instructies op met betrekking tot dosering, controle (bloed- en/of urinetests), dieet en lichamelijke activiteit (lichamelijk werk en oefeningen) zoals met uw arts besproken.
Als u verwacht dat u regelmatig medische beeldvorming (bijvoorbeeld MRI of echo) zult moeten ondergaan, spreek hierover dan met uw arts.
Als u allergisch bent voor dit middel of voor dierlijke insulines, neemt u dan contact op met uw arts.
Hypoglykemie
Lage bloedglucosespiegels (hypoglykemie) kunnen optreden als u te veel insuline toedient.
Als u zeer lage bloedglucosespiegels heeft, kan dit wijzen op een probleem met uw pomp. Als dit gebeurt, moet u onmiddellijk contact nemen met uw arts, die opgeleid is om de pomp te onderzoeken. U moet uw bloedglucosespiegel nauwgezet controleren op vuldagen. Tijdens een vulprocedure kan onderhuids een zeer kleine hoeveelheid Insuman Implantable worden afgezet die mogelijk kan leiden tot lage bloedglucosespiegels.
Hyperglykemie
Het is mogelijk dat de insuline een blokkering van de implanteerbare pomp veroorzaakt. U moet uw bloedglucosespiegel minstens vier keer per dag controleren om hoge bloedglucoseniveaus, veroorzaakt door een storing van de pomp, op te sporen en te voorkomen. Als u ernstige hyperglykemie (zeer hoge bloedglucosespiegels) of ketoacidose (opstapeling van zuur in het bloed omdat het lichaam vet afbreekt in plaats van suiker) krijgt of in een coma raakt, kan dit wijzen op een probleem met de pomp. Als u een snelle stijging van de bloedsglucosespiegel vaststelt die niet reageert op een bolusdosis insuline, neem dan onmiddellijk contact op met uw arts. Deze is opgeleid om de pomp te onderzoeken. Als de pomp niet goed werkt, moet u altijd kunnen beschikken over injectie- apparaten (bijvoorbeeld een injectiespuit of insulinepen) en insuline die geschikt is voor subcutane injectie. Om dergelijke pompproblemen te voorkomen, zal uw arts minstens elke 6 maanden een afspraak maken om uw pomp spoelen.
Wanneer uw pomp is beschadigd of uw Personal Pump Communicator (PPC) beschadigd of zoekgeraakt is, bekijk dan samen met uw arts wat u moet doen als uw pomp niet correct werkt.
Implantatieplaats van de pomp
Infectie van de pomppocket (de holte waar uw pomp wordt geplaatst), erosie van de huid waar uw pomp geïmplanteerd is en slechte genezing van de snijwond in uw huid kunnen voorkomen. Als u pijn, roodheid of zwelling opmerkt in het gebied van uw pomp, neem dan contact met uw arts.
Leverreactie
Toediening van insuline via de pomp kan infiltratie van vet in de lever op afzonderlijke, specifieke plekken (focale hepatische steatose genaamd) veroorzaken. Dit gebeurt wanneer de punt van uw katheter vast zit in uw lever of er erg dicht bij in de buurt ligt. Dit lijkt weer te verdwijnen zonder gevolgen voor uw gezondheid wanneer uw katheter opnieuw wordt geplaatst of uw infusie van insuline wordt gestopt (zie rubriek 4).
Insuline-antistoffen
De kans is groot dat uw lichaam antistoffen gaat maken tegen insuline (stoffen die insuline tegenwerken) bij insulinebehandeling via continue infusie in het lichaam. Het kan dan nodig zijn om uw insulinedosis aan te passen (zie rubriek 4).
Speciale patiëntengroepen
Overleg met uw arts als u problemen heeft met uw lever of nieren of als u boven de 65 bent. U heeft dan misschien een lagere dosis nodig.
Reizen
Neem contact op met uw arts om te weten te komen wat u moet doen als u van plan bent:
- op een hoogte boven 2.439 meter (8.000 voet) te verblijven
- naar een hoogte boven 2.439 meter (8.000 voet) te reizen anders dan met een commercieel vliegtuig
- dieper dan 7,6 meter te duiken (25 voet).
Neem contact op met uw arts voordat u op reis gaat. Het kan nodig zijn te praten over:
- de beschikbaarheid van uw insuline en het ziekenhuis dat de Insuman Implantable kan vervangen in het land dat u gaat bezoeken,
- met wie u contact moet nemen bij technische problemen met uw pomp,
- de tijdstippen van maaltijden en het toedienen van insuline tijdens uw reis,
- de mogelijke problemen van het overschakelen op andere tijdzones,
- mogelijke nieuwe gezondheidsrisico's in de door u te bezoeken landen,
- wat te doen in noodgevallen als u onwel of ziek wordt.
Ziekten en letsels
In de volgende situaties vraagt het behandelen van uw diabetes extra zorg (bijvoorbeeld urine- en bloedtests):
- Als u ziek bent of een ernstige verwonding heeft, kan uw bloedglucosespiegel hoger worden (hyperglykemie).
- Als u niet voldoende eet, kan uw bloedglucosespiegel te laag worden (hypoglykemie).
In de meeste gevallen zult u naar een arts moeten. Zorg ervoor dat u snel contact opneemt met een arts.
Omdat u type 1 diabetes heeft, een insuline-afhankelijke diabetes mellitus, mag u niet stoppen met uw insuline. Als u stopt met het gebruiken van uw insuline kan een zeer hoge bloedglucosespiegel ontstaan. U moet er ook voor zorgen dat u voldoende koolhydraten binnenkrijgt. Vertel altijd aan mensen die voor u zorgen of die u behandelen dat u insuline nodig heeft.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Er is geen ervaring met Insuman Implantable bij kinderen en jongeren onder de 18 jaar. Vanwege de grootte van de pomp mag deze niet worden geïmplanteerd bij jongeren die hun volwassen gestalte nog niet bereikt hebben.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Sommige geneesmiddelen veroorzaken een verandering in de bloedglucosespiegel (een daling, een stijging of beide, afhankelijk van de situatie). Het kan nodig zijn om uw insulinedosis aan te passen om te lage of te hoge bloedglucosespiegels te vermijden. Wees voorzichtig bij het starten, maar ook bij het stoppen met een ander geneesmiddel.
Gebruikt u naast Insuman Implantable nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan, of bestaat de mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of verpleegkundige. Vraag, voordat u een geneesmiddel gaat gebruiken, aan uw arts of het uw bloedglucosespiegel kan beïnvloeden en wat u in dat geval moet doen.
Geneesmiddelen die uw bloedglucosespiegel kunnen doen dalen (hypoglykemie) zijn:
- alle andere geneesmiddelen gebruikt bij het behandelen van diabetes,
- angiotensineconverterende enzym (ACE)-remmers (gebruikt bij het behandelen van bepaalde hartaandoeningen of hoge bloeddruk),
- disopyramide (gebruikt bij het behandelen van bepaalde hartaandoeningen),
- fluoxetine (gebruikt bij het behandelen van depressie),
- fibraten (gebruikt om een hoog lipidengehalte in het bloed te verlagen),
- monoamineoxidase (MAO)-remmers (gebruikt bij het behandelen van depressie),
- pentoxifylline, propoxyfeen, salicylaten (zoals aspirine, om pijn te verzachten en koorts te verlagen),
- antibiotica van het sulfonamide-type.
Geneesmiddelen die uw bloedglucosespiegel kunnen doen stijgen (hyperglykemie) zijn:
- corticosteroïden (zoals "cortison", gebruikt bij het behandelen van ontstekingen),
- danazol (geneesmiddel dat invloed op de ovulatie heeft),
- diazoxide (gebruikt bij het behandelen van hoge bloeddruk),
- diuretica (gebruikt bij het behandelen van hoge bloeddruk of overmatig vochtvasthouden),
- glucagon (pancreashormoon gebruikt bij het behandelen van ernstige hypoglykemie),
- isoniazide (gebruikt bij het behandelen van tuberculose),
- oestrogenen en progestagenen (zoals in de anticonceptiepil voor geboortebeperking),
- fenothiazinederivaten (gebruikt bij het behandelen van psychische stoornissen),
- somatropine (groeihormoon),
- sympathicomimetica (zoals epinefrine [adrenaline] of salbutamol, terbutaline gebruikt bij het behandelen van astma),
- schildklierhormonen (gebruikt bij het behandelen van functiestoornissen van de schildklier),
- proteaseremmers (gebruikt bij het behandelen van hiv)
- atypische antipsychotica (zoals olanzapine en clozapine). Deze geneesmiddelen worden gebruikt voor geestelijke problemen die een invloed hebben op de manier waarop u denkt, voelt of handelt.
Uw bloedglucosespiegel kan stijgen of dalen bij gebruik van:
- bètablokkers (gebruikt bij het behandelen van hoge bloeddruk),
- clonidine (gebruikt bij het behandelen van hoge bloeddruk),
- lithiumzouten (gebruikt bij het behandelen van psychische stoornissen).
Pentamidine (gebruikt bij het behandelen van bepaalde infecties veroorzaakt door parasieten) kan hypoglykemie veroorzaken, wat soms gevolgd kan worden door een hyperglykemie.
Net als andere sympathicolytische geneesmiddelen (zoals clonidine, guanethidine en reserpine), kunnen bètablokkers de eerste waarschuwingssymptomen die u helpen een hypoglykemie te herkennen, verminderen of stoppen.
Als u niet zeker bent of u één van deze geneesmiddelen gebruikt, raadpleeg dan uw arts of verpleegkundige.
Waarop moet u letten met alcohol?
Uw bloedglucosespiegel kan zowel dalen als stijgen wanneer u alcohol drinkt.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan contact op met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt. Er is geen klinische informatie over het gebruik van Insuman Implantable in een implanteerbare pomp bij zwangere vrouwen.
Informeer uw arts als u van plan bent zwanger te worden of al zwanger bent. Het kan zijn dat uw insulinedosis aangepast moet worden tijdens de zwangerschap en vlak na de bevalling. Een bijzonder zorgvuldige controle van uw diabetes en het voorkomen van een hypoglykemie zijn belangrijk voor de gezondheid van uw baby.
Als u borstvoeding geeft, kan een aanpassing van uw insulinedosis en uw dieet nodig zijn. Neem contact op met uw arts
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Uw concentratie- en reactievermogen kunnen verminderd zijn als:
- u een hypoglykemie heeft (te lage bloedglucosespiegel)
- u een hyperglykemie heeft (te hoge bloedglucosespiegel)
- u problemen met uw gezichtsvermogen heeft.
Houd hier rekening mee in alle situaties waarbij u uzelf en anderen in gevaar kunt brengen (zoals bij het besturen van een voertuig of het bedienen van een machine).
U moet contact opnemen met uw arts voor advies over het besturen van een voertuig als:
- u geregeld periodes van hypoglykemie heeft,
- de eerste waarschuwingssymptomen die u helpen een hypoglykemie te herkennen, verminderd of afwezig zijn.
Insuman Implantable bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol (23 mg) natrium per dosis; dit betekent dat het in essentie “natriumvrij” is.